Twee Motten
16
(Dorus)
Er wonen twee (D) motten in m'n oude jas,
en die twee motten die wonen er (A) pas.
Je raakt ge (G) woon weg van je stuk,
als je 't (D) ziet dat pril geluk.
Hij vreet m'n (E) hele jas kapot,
alleen voor (A) haar die dot van een mot.
Ik noem haar (D) Charlotte en hem noem ik (G) Bas,
die dotten van (D) motten, in m'n (A) oude (D) jas.
(D) Ik voelde me eerst een beetje belaagd,
ik dacht 't is net of er wat aan me knaagt.
Maar toen kreeg ik die gaten in de (A) gaten.
Ik dacht nog (G) even hoe heb ik het nou,
maar (D) toen begreep ik het als gauw.
Ik zag twee (E) motten in die gaten zitten (A7) praten.
Ik greep met (D) een naar de DDT,
maar daar ver (G) woest je zo'n huwelijk mee.
En besloot met (D) een ik zal dat echtpaar daar maar (A) laten.
Een familie (D) motten woont er in m'n jas.
Ik laat ze ravotten als een kleuter (A) klas.
Nou zitten ze (G) boven in m'n kraag,
en (D) eten zich en volle maag.
Ze vreten m'n (E) hele jas kapot,
omdat een (A) mot toch leven moet.
De lieve (D) Charlotte en mottige (G) Bas,
die dotten van (D) motten, in m'n (A) oude (D) jas.